Neeltje (43) “Haat-liefdeverhouding met mijn hoortoestellen.”
Ik was als kind al slechthorend, maar destijds zei de specialist dat het niet erg genoeg was voor een gehoorapparaat. Met dat idee heb ik jaren rondgelopen, tot mijn 30ste zelfs. Ik heb me er jaren voor geschaamd en er amper over gesproken. En omdat ik er amper over sprak dacht ik dat het allemaal wel meeviel.
Rond mijn 30ste begon ik toch wel meer last van mijn gehoor te krijgen en heb ik de stap gezet naar een audicien. Ik moest best een drempel over. Achteraf ben ik erg blij dat ik gegaan ben. Uit de tests bleek namelijk dat er wel degelijk meer aan de hand was en ook dat ik al die tijd al geholpen zou zijn geweest met een hoorhulpmiddel. Ik werd doorverwezen naar een KNO-arts en daaropvolgend werden mij hoortoestellen aangemeten. Pas in de loop der jaren erna begon ik mij steeds meer te realiseren wat ik eigenlijk allemaal gemist had.
Ik ben me al die jaren niet bewust geweest van de ernst van mijn slechthorendheid. Het was een manier van leven geworden. Ik verstond bijvoorbeeld de helft van wat er gezegd werd. En als ik de laatste zin herhaalde, leek het alsof ik het volgde. Ik merk ook dat daardoor mijn andere zintuigen veel sterker ontwikkeld zijn, mijn zicht en reuk zijn bijvoorbeeld uitzonderlijk goed. Maar daarentegen kon ik dan weer niet goed met bijvoorbeeld Engelse les meedoen, omdat ik het simpelweg niet allemaal meekreeg. Dat realiseerde ik mij echter ook pas vele jaren later.
Haat-liefdeverhouding
Met mijn eerste hoortoestellen had ik een haat-liefdeverhouding. Ik had de toestellen vaker niet in dan wel. Ik schrok van de hoeveelheid lawaai die wij met ons allen eigenlijk produceren. Al genoot ik wel van de geluiden van de vogels; nooit geweten dat er zoveel verschillende vogelgeluiden zijn. Gaandeweg merkte ik wel dat ik de hoortoestellen steeds vaker nodig had, op mijn werk bijvoorbeeld en daarbij stelde het mij in staat een studie te volgen.
Tegelijkertijd voelde ik me ook oud (je zag er namelijk alleen oudere mensen mee lopen) en vond ik het lastig. Alles kwam ineens zo hard bij me binnen dat het me snel te veel werd. Ik droeg mijn oortjes, zo noem ik mijn gehoorapparaten, eigenlijk alleen als het echt nodig was. Ik bleef ze haten. Het is nog altijd een hulpmiddel; het probleem wordt er niet mee opgelost. Pas bij mijn tweede set oortjes, die beter af te stellen waren, ben ik er meer aan gaan wennen en ze vaker gaan dragen. Maar nog steeds: als ik thuis kom is het eerste wat ik doe mijn oortjes uit. Dan heb ik genoeg van al het ‘lawaai’ en wil ik rust. Ik zie het als een voordeel dat ik kan kiezen tussen geluid en stilte.
Nouja, stilte…
Al is het niet alleen maar rust en stilte. Want jaren geleden hoorde ik ineens een piep. Die piep speelde af en toe op en ging dan weer weg. Over het komen en gaan van de piep zei de huisarts: “Dat gaat wel weer over” en kort erna stond ik weer buiten. Ik heb een lange tijd gedacht (en gehoopt) dat het over zou gaan, tot de tussenposes steeds korter werden en de piep uiteindelijk bleef. Die piep is inmiddels een constante hoge en een lage piep, met af en toe een krakende deur, een soort trilgeluid en getik.
Ik probeer het te zien als mazzel dat ik er jaren langzaam aan heb kunnen wennen, voordat de piep definitief werd. Ik ervaar de geluiden nu dag en nacht, al ongeveer 12 jaar lang.
Het blijft een rare gewaarwording
Ik draag mijn hoortoestellen dus niet continu. Alle (achtergrond)geluiden die ik meer hoor als ik hoortoestellen draag, leiden me af van mijn tinnitus. Dat is enerzijds prettig, maar ik snak tegelijkertijd naar rust. In mijn hoofd is het echter nooit helemaal stil. Ik probeer door de tinnitus heen te luisteren. Ik zou niets liever willen dan dat de stilte je zo overvalt als je bijvoorbeeld op het strand loopt. Op zo’n moment maak een hoortoestel niets uit. In het dagelijkse leven maak ik op elk moment van de dag opnieuw een afweging tussen de afleiding van mijn tinnitus of de rust van al het extra omgevingsgeluid.
Ik speel in een brassband en dat heb ik zoveel jaren zonder hoortoestellen gedaan, dat ik daar letterlijk op ben ingespeeld. Als ik speel met hoortoestellen in, ben ik al heel snel de toonhoogte kwijt. Dus als ik muziek maak, zet ik ze uit. En als ik op de fiets zit, meestal ook. De hoeveelheid wind leidt me dan af. Thuis vind ik het flauwekul om ze in te hebben. Ik kies voor die stilte in plaats van de verkeer- en achtergrondgeluiden. En zo heb ik bijvoorbeeld op mijn telefoon een flitser en trilalarm, zodat ik geen oproepen mis.
Met een beetje hulp
Mijn situatie compleet accepteren doe ik pas sinds kort. Ik hoorde er altijd wel bij, maar voor mijn gevoel paste ik niet volledig in de samenleving. Ik ben tussen goedhorenden opgegroeid en ik heb altijd geprobeerd mee te komen, me een weg gebaand door het leven. Zonder me bewust te zijn van de impact van mijn slechthorendheid en tinnitus op mijn dagelijkse leven en mijn gesteldheid.
Ik leerde een paar jaar geleden iemand kennen die ook tinnitus heeft en diegene was de eerste persoon met wie ik er echt goed over kon praten. Die eerste ‘lotgenoot’ heeft me erg geholpen op weg naar acceptatie en ik realiseerde me dat ik er niet alleen voor stond.
Daarna kwam ik, wegens andere omstandigheden, met een haptotherapeut in contact. Zij was zelf ook slechthorend en heeft mij uiteindelijk ook verder geholpen in het acceptatieproces van mijn gehoorproblemen. Voor mij vielen er toen puzzelstukjes op zijn plek, waarvan ik niet wist dat ik ze had. Alles heeft altijd zoveel energie gekost, de slechthorendheid, mijn best doen mee te komen ook al was dat lastig en de tinnitus. Ik ben mij daar nooit op die manier bewust van geweest. Ik was gewoon vaak moe. Het voelde als heel normaal. Al was ik het ook af en toe flink zat. Nu pas mag het er zijn en kan ik er ook aan toegeven.
Die therapeut is ook iemand die er net als ik luchtig naar kon kijken en samen konden we grapjes maken over slecht horen en wat erbij komt kijken. Die luchtigheid, zelfspot, er grappen over maken, is voor mij nog altijd heel belangrijk. Ik durf nu voor mijn gehoorproblemen uit te komen; ik durf het te laten zien. Zo draag ik nu bijvoorbeeld hoortoestellen in een leuk kleurtje. Sinds een jaar kan ik het in serieuze context ook bespreekbaar maken: “Wil je mijn kant op kijken als je praat, anders volg ik je niet.” Dat voelt zoveel beter.
Wat ik erg leuk zou vinden is om ooit zelf met doven en slechthorenden te werken. Mijn eigen ervaringen gebruiken om anderen te helpen en op één of andere manier teruggeven wat mij zo geholpen heeft. Dat lijkt mij enorm vervullend werk in een heel interessante wereld.